2 Chronicles 6

1) De HEERE heeft gezegd,

Zie de verklaring hiervan en der volgende verzen, 1 Kon. 8:12, en de volgende.

1Ki 8.12
2) eeuwige woning.

Dat is, zolang als de wet duren zou. Zie Gen. 13:15. Hebreeuws, tot uw wonen [in] eeuwigheden.

Ge 13.15
3) om,

Te weten, naar het volk.

4) zegende

Anders, loofde [God] met de ganse gemeente.

5) stond.

Te weten, in het grote voorhof, om des konings aanspraak en gebed te horen. Zie onder, 2 Kron. 6:13 en de aantekening.

2Ch 6.13
6) vervuld,

Dat is, dadelijk volbracht, gelijk Hij gesproken en beloofd heeft alzo onder, 2 Kron. 6:15.

2Ch 6.15
7) verkoren

Zie 1 Kon. 8:16.

1Ki 8.16

8) dat Mijn Naam

Zie 1 Kon. 8:16.

1Ki 8.16

9) en geen man

De Heere heeft tevoren zijn volk wel vorsten, richters en leidsmannen toegeschikt, maar niet als David, bij wiens nakomelingen de opperheid der regering, tot de toekomst van den Messias [van wiens eeuwig koninkrijk hij een voorbeeld was], blijven moest.

10) was ook

Dat is, hij had goedgevonden en voorgenomen. Alzo in het volgende; idem, 1 Sam. 14:7; 2 Sam. 7:3; 1 Kron. 17:2. Hebreeuws, het was ook met het hart.

1Sa 14.7 2Sa 7.3 1Ch 17.2

11) den Naam des HEEREN,

Dat is, den HEERE zelf; alzo in het volgende. Zie 1 Kon. 5:3.

1Ki 5.3
12) uit uw lenden

Dat is, uit uw vlees en bloed geboren zal worden. Zie Gen. 35:11.

Ge 35.11
13) het verbond

Versta, de twee stenen tafelen, in welke de tien geboden geschreven waren, als zijnde de wetten des verbonds, dat God met de Isra‰lieten gemaakt had. Zie 1 Kon. 8:21.

1Ki 8.21
14) koperen

Versta, een zodanig gestoelte, gelijk het hier beschreven is van fijne stof, en grootte, en de plaats waar het stond, hiertoe verordend, opdat de koning daaruit God bidden en het volk aanspreken zou. Zie hiervan ook 2 Kon. 11:14.

2Ki 11.14

15) des voorhofs;

Dat is, van het voorhof des volks, genaamd anders het grote voorhof; 1 Kon. 7:9,12. Zie ook boven, 2 Kron. 4:9.

1Ki 7.9,12 2Ch 4.9

16) knielde

Deze ceremonie is in het bidden gebruikt geweest als een teken van den ootmoed onzes harten, in hetwelk wij overtuigd zijn dat wij voor de goddelijke majesteit niet bestaan kunnen; Ps. 130:3. Zie van dezelfde ceremonie Ezra 9:5; Luk. 22:41; Hand. 20:36; Ef. 3:14.

Ps 130.3 Ezr 9.5 Lu 22.41 Ac 20.36 Eph 3.14

17) breidde

Zie van deze ceremonie, die de ouden in het bidden gebruikt hebben, 1 Kon. 8:22.

1Ki 8.22
18) te dezen dage is.

Hebreeuws, na dezen dag; dat is, gelijk het ten huidigen dage blijkt, of gelijk deze dag betuigt.

19) Geen man

Zie 1kon. 8:25.

1Ki 8.25

20) hun weg

Zie 1 Kon. 2:4.

1Ki 2.4

21) in Mijn wet,

Dat is, om te geloven en te leven met alle oprechtheid, naar het geopenbaarde woord Gods. Alzo ps. 26:3, en Ps. 119:1. Vergelijk 1 Kon. 8:25, waar dit geheten wordt voor het aangezicht des Heeren wandelen. Zie de aantekening aldaar.

Ps 26.3 119.1 1Ki 8.25
22) tot het gebed

Dat is, tot mijn gebed, die uw knecht ben; alzo in het volgende.

23) Naam

Dat is, te maken dat aldaar zijn woord geleerd, zijn naam aangeroepen, zijn godsdienst uitgericht en zijn volk tot de heilige oefeningen vergaderd worden, en waar zijn Geest ook krachtig is. Vergelijk de aantekening 1 Kon. 8:16.

1Ki 8.16
24) die in deze

Anders, welke zij, enz.

25) doe,

Te weten, naardat uw gerechtigheid ten aanzien van zijn eed en de zaak vereist. Zie 1 Kon. 8:31, en in 1 Kon. 8: de verklaring van enige dingen hier volgende.

1Ki 8.31

26) naar zijn gerechtigheid.

Versta, naar de gerechtigheid zijner zaak, die hij met de mensen heeft uitstaande, en niet naar de gerechtigheid zijns persoons, die niemand zo heeft dat hij voor God zou bestaan kunnen, Ps. 130:3, en Ps. 143:2.

Ps 130.3 143.2
27) hemel

Versta, den ondersten hemel, dat is de lucht, waarin de wolken zijn, van welke de regen voortkomt. Vergelijk Gen. 2:6, en 1 Kon. 18:45.

Ge 2.6 1Ki 18.45

28) als Gij

Anders, omdat gij tegen hen getuigd zult hebben. Zie 1 Kon. 8:35.

1Ki 8.35
29) in het land

Zie 1 Kon. 8:37.

1Ki 8.37
30) in dit huis

Of, naar dit huis. Zie 1 Kon. 8:44, en onder, 2 Kron. 6:34,38.

1Ki 8.44 2Ch 6.34,38
31) van de kinderen

Versta dit, in het algemeen van alle mensen; want het woord alle wordt hier bijgevoegd; 1 Kon. 8:39.

1Ki 8.39
32) te wandelen

Zie 1 Kon. 11:33.

1Ki 11.33
33) Uws uitgestrekten arms wil,

Zie Exod. 6:5; 1 Kon. 8:42.

Ex 6.6 1Ki 8.42
34) kennen,

Merk hier, dat uit de ware kennis Gods de rechte vreze Gods voortkomt; gelijk uit de vreze Gods is de wandeling in zijn heilige wegen; boven, 2 Kron. 6:31.

2Ch 6.31

35) Uw volk Isra‰l,

Te weten, uw naam bekent en U vreest.

36) Naam genoemd wordt

Zie 1 Kon. 8:43.

1Ki 8.43
37) zij hen

Te weten, hun vijanden; 1 Kon. 8:48.

1Ki 8.48

38) naar den weg

Namelijk, tot U, o Heere; 1 Kon. 8:48.

1Ki 8.48
39) wat zij tegen

Anders, wat het tegen U gezondigd heeft.

40) Uw ogen

Menselijker wijze van God gesproken, om te tonen dat God achtgeeft op de ellende en de gebeden der zijnen; Ps. 34:16.

Ps 34.15

41) dezer plaats.

Dat is, hetwelk te dezer plaats of in dezen tempel gedaan zal worden, •f dergenen, die het in deze plaats doen zullen. Alzo onder, 2 Kron. 7:15.

2Ch 7.15
42) tot Uw rust,

Dat is, tot de plaats, in welke Gij voorgenomen hebt te rusten en stil te blijven, en niet meer vervoerd te worden met den tabernakel, van de ene plaats in de andere, gelijk geschied was in de woestijn, als de Isra‰lieten hun legerplaatsen veranderden. Dit is menselijkerwijze van God gesproken, ten aanzien van de ark, boven welke God zich openbaarde. Zie 2 Sam. 7:6; Ps. 132:8.

2Sa 7.6 Ps 132.8

43) Uwer kracht;

Alzo Ps. 132:8. Dat is, bij welke Gij uw antwoord gewoonlijk geeft van uw genade en hulp, die Gij krachtiglijk aan uw volk bewijst.

Ps 132.8

44) heil

Dat is, met uw gunst, zegen en weldadigheid bewaard en versierd zijn, als met een kleding; alzo Ps. 132:16. Het tegendeel is, bekleed te worden met schande; in dezelfde plaats, 2 Kron. 6:18.

Ps 132.16 2Ch 6.18

45) gunstgenoten

Of, godvruchtigen. Het Hebreeuwse woord is Gode toegeschreven en den mensen; Gode toegeschreven zijnde, betekent het de goedgunstige, goedertierene, of weldadige, gelijk Ps. 145:17; Jer. 3:12. Den vromen mensen wordt het toege‰igend, omdat zij goeddoen, of omdat hun wordt goedgedaan van God. Naar den eersten zin kan men het overzetten heiligen, goedertierenen, weldadigen, godvruchtigen, naar den tweeden, gunstgenoten, gelijk hier.

Ps 145.17 Jer 3.12

46) over het goede

Te weten, dat Gij hun bewijst.

47) wend

Dat is, sla niet af, of weiger niet mijn gebed. Vergelijk 1 Kon. 2:20.

1Ki 2.20

48) het aangezicht

Dat is, mijn aangezicht, dien Gij tot een koning gezalfd hebt.

49) David,

Dat is, aan David bewezen, en ten aanzien zijner nakomelingen beloofd.

Copyright information for DutKant